Het inhibitorgen Smoke en zilver worden veroorzaakt door hetzelfde dominante gen, het zogenoemde 'inhibitorgen', in de genetica afgekort tot I. Inhibitor is Engels en betekent 'remmer'. Dit gen remt als het ware de aanmaak van pigmentcellen, te beginnen vanaf de wortel. Hierdoor is een deel van elke haar ongepigmenteerd, dus optisch (zilver)wit. De rest van het haar is wel normaal gepigmenteerd, en kan alle mogelijke kleuren, patronen en factoren ver- tonen; het inhibitorgen vererft separaat. Wanneer het inhibitorgen zijn werk doet bij een non-agouti, dus een effen kat, wordt die kat een smoke genoemd. Doet hetzelfde gen zijn werk bij een tabbykat, dan heet deze een zilver. Zilveren en smoke huiskatten komen weinig voor, maar bij raskatten zien we relatief veel zilvertabby's, ongetwijfeld een gevolg van de luxe uitstraling die zilvertabby heeft.
Zilvertabby
De term zilvertabby wordt gebruikt voor katten met een zilverwitte ondervacht met daaroverheen een tabbypatroon in de basiskleur van de kat. Dat tabbypatroon kan elke kleur hebben, variërend van zwart en blauw tot rood of chocolatetortie. Het meest in trek zijn echter de zilvertabby's met een zwarte basiskleur, omdat een zwart tabbypatroon
SMOKE & ZILVER
Het grootste contrast geeft met de witte ondergrond. Denk hierbij vooral aan Brits Korthaarkatten en American Shorthairs, waarbij juist de zwart zilvertabby's erg in trek zijn.
Smoke
Wanneer het inhibitorgen zijn werk doet bij een effen gekleurde kat (dus geen tabby), dan wordt dit smoke genoemd. Bij de ideale smoke is elke haar van een derde tot de helft, vanaf de haarwortel gezien, ontkleurt. Smokes komen we vooral tegen bij langharige rassen. De langere vacht leent zich smoke met witte Noorse Boskatkater ook beter om het smoke mooi uit te laten komen. Het is dan ook niet zo vreemd dat smokes voornamelijk veel gezien worden bij met name de Perzisch Langhaar.
Een 'goede' smoke of zilver heeft een duidelijke zilverwitte ondervacht. In zo'n geval is er geen twijfel mogelijk dat de kat een zilver (of smoke) is en dus het I-gen heeft. Echt 'goede' smokes of zilvers zien we vooral bij rassen als de Brits Korthaar, American Shorthair en Perzisch Langhaar. Dat zijn namelijk rassen die niet enkel op type maar ook op kleur gefokt en beoordeeld worden. Bij ver- schillende andere rassen die niet op kleur gefokt worden, en bij huiskatten, komen veel onduidelijke smokes voor en tevens, maar in mindere mate, twijfelgeval zilvers. Het inhibitorgen doet zijn werk namelijk niet alleen. Verschillende polygenen zorgen ervoor dat de aanleg voor een zilverwitte ondervacht duidelijker tot uiting komt. Worden bijvoorbeeld bij zilvers (dus tabby's) consequent katten met ondervacht aan elkaar gepaard, dan wordt de hoeveelheid ontkleuring door invloed van de polygenen steeds groter. Hierbij wordt niet de grens bedoeld waar het zilver ophoudt, maar puur de mate van ontkleuring van het ontkleurde gedeelte. Het ontkleurde deel van de vacht wordt door selectie hierop 'witter' en het contrast met de tabbytekening die daar overheen ligt groter. Zijn er weinig polygenen aanwezig, dan ontstaan er dieren met een slechte zilverdoorkleuring. Bij zilvertabby's zorgt dit voor de zogenoemde 'taankleur' delen van de vacht die in plaats van zilverwit bruinachtig zijn, of in de loop van de tijd worden. Bij niet-tabby's, de smokes, veroorzaakt de afwezigheid van voldoende 'hulpgenen' een kat waarbij je echt moet zoeken naar de ontkleurde ondervacht. Dit worden wel 'lowgradesmokes' genoemd. Overigens komen bruinachtige of roodachtige verkleuringen wel eens tijdelijk voor bij zilveren katten dit is geen 'taankleur', maar betreft een tijdelijke verkleuring onder invloed van hormonen, nattigheid en het weer. Deze tijdelijke verkleuring wordt rufisme genoemd.
Het 'probleem' van onduidelijkheid over het al dan niet aanwezig zijn van het I-gen komt voornamelijk voor bij smokes binnen rassen die niet op kleur gefokt worden, zoals bijvoorbeeld de Maine Coon en de Turkse Angora. Het is soms moeilijk bij een kitten te bepalen of het een smoke is of niet.
Indicaties zijn een lichter gekleurd kopje (de zogenoemde wasbeeraftekening of brilletje), en lichtere haren aan onderkant van de staart en rond de hals. Het smoke kan echter tijdelijk verdwijnen in de puberteit en pas bij het volwassen dier weer terugkeren. Vaak zie je bij zulke lowgrades dat de vacht op sommige plaatsen wél en op andere plaatsen juist weer niet duidelijk ontkleurd is. De gradatie wisselt ook nogal eens na de verharingsperiode - dit houdt in dat een lowgradesmoke er in de loop van zijn of haar leven soms duidelijk als een smoke uit kan zien en soms als een kat met een normaal doorkleurde vacht. Bij twijfel is het, enke
vanuit foktechnische redenen, vaak beter om een kitten als 'smoke' te laten registreren. Het inhibtorgen vererft namelijk dominant en als de kat of poes die als niet-smoke geregistreerd staat.
Burmese factor
De burmese factor is de donkerste van de drie factoren. De lichaamsuiteinden donker en is de rest van het toren. Bij een kat die deze factor dubbel heeft, zijn lichaam een fractie lichter - maar niet veel. Vaak ook wordt de kleur op de lichaamsuiteinden voor een deel teruggedrongen, zodat een genetisch zwarte kat met de burmese factor vaak een wat (chocolade)bruine indruk maakt. Omdat de burmese factor ook invloed heeft op de oogkleur, zien we bij katten met een burmese kleuring vaak dat de ogen wat geelachtig, of geelachtig groen zijn.
Een ras dat bekendstaat om de burmese factor is uiteraard de Burmees zelf. Maar deze factor is inmiddels ook in diverse andere rassen gefokt, zoals bij de Munchkin en Devon Rex, en komt tevens voor bij de Tonkanees. De siamese factor (in genetica aangeduid met cs) is de bekendste factor uit deze serie. De factor, cs genaamd, levert een dier op waarvan de eigenlijke